Wet toetsing levensbeëindiging vergroot zorgvuldigheid
ArrayEvaluatie wijst uit: Wet vergroot zorgvuldigheid rond levensbeeindigend handelen, aantal verzoeken gestegen.
De in 2002 ingestelde Wet toetsing levensbeeindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding vergroot de zorgvuldigheid en transparantie rond levensbeeindigend handelen door artsen en draagt bij aan hun rechtszekerheid. Dit concludeert de onderzoeksgroep die de wet heeft geevalueerd in opdracht van ZonMw. Het rapport over het onderzoek is vandaag door de minister van VWS aangeboden aan de Tweede Kamer.
In 2002 is de Wet toetsing levensbeeindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding in werking getreden. Doel van de wet is de zorgvuldigheid van levensbeeindigend handelen door artsen te vergroten en artsen een wettelijk kader te bieden om verantwoording af te leggen over dat handelen. De wet werd voor de tweede maal geevalueerd door een multidisciplinaire groep onderzoekers. De belangrijkste conclusie is dat de wet goed functioneert. De zorgvuldigheidseisen voor euthanasie worden steeds meer ingevuld, waarbij ook de ruimte die de wet biedt voor patienten met dementie, psychiatrische aandoeningen of een stapeling van ouderdomsklachten steeds duidelijker wordt. Het aantal uitdrukkelijke verzoeken is gestegen van 9700 in 2001 naar 13400 in 2011. De meeste verzoeken worden aan de huisarts gericht. Het overgrote deel van de gevallen betreft patienten met uitbehandelde kanker.
Uit de enquête onder circa 2.000 artsen blijkt dat 85 procent van de artsen het denkbaar vindt om levensbeeindiging op verzoek uit te voeren. In geval van lijden door dementie, een psychiatrische aandoening of ‘klaar-met-leven’-problematiek vindt minder de helft van de artsen uitvoering van een verzoek denkbaar. Artsen verwijzen een patient desgewenst meestal door als zij een verzoek tot levensbeeindiging niet zelf willen uitvoeren. Twee procent van de artsen geeft aan nooit te zullen doorverwijzen.
Uit het onderzoek komt een aantal aanbevelingen naar voren. Zo zouden de regionale toetsingscommissies hun uitspraken bijvoorbeeld op internet beter moeten bijhouden, zodat behandelaars en het publiek er kennis van kunnen nemen. Gezien het toenemende aantal gemelde gevallen, moeten de praktijk van levensbeeindigend handelen door artsen en de kwaliteit van het toetsingssysteem goed in de gaten worden gehouden.
Dr. Agnes van der Heide van de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg van het Erasmus MC is een van de projectleiders van de evaluatie. Van der Heide: “Er is een grijs gebied tussen levensbeeindiging enerzijds en intensieve symptoombestrijding in de stervensfase anderzijds. Dit grijze gebied betreft toediening van morfine of palliatieve sedatie met de hoop of verwachting dat het stervensproces wordt verkort. Deze gevallen worden meestal niet gemeld als euthanasie maar lijken er soms wel op. Artsen moeten het onderscheid goed maken, in het belang van zorgvuldigheid en transparantie van medisch handelen rond het levenseinde.â€
Het evaluatieonderzoek werd uitgevoerd door een multidisciplinaire groep van onderzoekers van vijf universitaire medische centra: VUmc, AMC, UMC Utrecht, UMC Groningen en Erasmus MC. Er werden drie deelonderzoeken verricht: een juridisch onderzoek, een praktijkonderzoek en een evaluatie van het functioneren van de regionale toetsingscommissies. Het volledige rapport is te vinden op de website van ZonMw (http://www.zonmw.nl/
bron: Erasmus MC