Brede maatschappelijke heroverwegingen: Inclusieve samenleving
ArrayInhoud
De opdracht voor dit rapport is om ‘in beeld te brengen wat effectief beleid is om groepen die achterblijven in de samenleving (weer) te laten participeren, en opties uit te werken om het beleid omtrent participatie van groepen aan de onderkant van de arbeidsmarkt effectiever en efficiënter te maken… We willen daarmee voorkomen dat een deel van de mensen de aansluiting met de samenleving (blijvend) mist’. Deze opdracht bevat daarmee als uitgangspunt dat een (meer) inclusieve maatschappij wenselijk is en dat participatie van groepen die achterblijven in de samenleving dient te worden bevorderd. In hoeverre men dit uitgangspunt deelt is een politieke afweging, in dit rapport wordt de wenselijkheid als een gegeven beschouwd.
Hoewel er het nodige onderzoek is gedaan naar beleid gericht op een meer inclusieve samenleving kan men van mening verschillen over de beste aanpak op basis van politieke overtuigingen en mensbeelden. De in dit rapport beschreven maatregelen zijn niet vanuit één mensbeeld of één invalshoek beschreven, maar schetsen een palet aan opties.
Conform de motie Sneller c.s. worden ook ombuigingsopties in kaart gebracht, indien er minder middelen zouden zijn voor dit beleidsterrein.
Definitie en afbakening
Een inclusieve samenleving is een samenleving waarin mensen volwaardig kunnen participeren. Participatie kan worden onderverdeeld in arbeidsparticipatie, maatschappelijke participatie en sociale participatie. Onder maatschappelijke participatie verstaan we vrijwilligerswerk, mantelzorg, het volgen van onderwijs en dagbesteding. Onder sociale participatie verstaan we deelname aan het maatschappelijke verkeer via informele sociale contacten (contacten met kennissen, buren, vrienden, familie) en via georganiseerde sociale participatie (deelname aan (sport en cultuur)verenigingen, belangenorganisaties, godsdienstige organisaties).
Uitdagingen rond participatie spelen bij alle leeftijdsgroepen, maar deze kunnen wel verschillen. In dit onderzoek wordt om focus aan te brengen participatie van mensen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt buiten beschouwing gelaten, omdat daarvoor vaak andere beleidsmaatregelen relevant zijn.
Het belang van participatie
Deelname aan de maatschappij bevordert de gezondheid, geeft structuur aan de dag, biedt sociale contacten, geeft zelfvertrouwen en het gevoel nuttig te zijn. Arbeidsparticipatie stelt mensen in staat om in hun eigen levensonderhoud te voorzien en is de basis voor onze welvaart. Participatie kan bovendien leiden tot binding binnen groepen en bevordert gelijkwaardige relaties tussen groepen. Als grotere groepen mensen stelselmatig minder participeren, gaat dit ten koste van de maatschappelijke samenhang en het functioneren van de democratie. En het leidt ook tot maatschappelijke kosten. Mensen die niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien, krijgen inkomensondersteuning. Ongewenste inactiviteit kan het risico op gezondheidsklachten vergroten en is daarmee een determinant van zorggebruik. Armoede en schulden kunnen leiden tot een toename van het gebruik van (jeugd)zorg. Gebrek aan maatschappelijk perspectief kan ook leiden tot een verhoogde kans op crimineel gedrag, met alle gevolgen en kosten die daarmee gepaard gaan. Participatie heeft daarmee vele en sterke externe effecten.
Beleid gericht op participatie
Deze externe effecten rechtvaardigen overheidsingrijpen. Daarnaast kan ook vanuit paternalistische motieven overheidsingrijpen worden gerechtvaardigd. Overheidsingrijpen is er dan ook volop. Door het garanderen van een bestaansminimum en het bevorderen van arbeidsparticipatie via de Participatiewet. Door ondersteuning van mensen met een beperking op grond van de Wmo. Via beleid op het gebied van onderwijs, sport, cultuur en veiligheid.
Maatschappelijke ontwikkelingen die participatie raken
Er zijn veel ontwikkelingen die relevant zijn voor participatie en die participatie voor een deel van de bevolking bemoeilijken. Allereerst wordt de samenleving steeds complexer. Dat maakt het lastiger voor personen met een licht verstandelijk beperking, analfabeten en laagopgeleiden, om zich staande te houden in de maatschappij. Hoewel de criminaliteit de afgelopen decennia in het algemeen is gedaald, is de veiligheidsbeleving van burgers niet verbeterd.
Het aantal mensen met psychische problematiek neemt toe en dit vormt een significante belemmering voor participatie. We zien ook een opeenstapeling van problemen (multiproblematiek) bij een bepaalde groep mensen. Hulpverlening voor deze groep is complex en kan ervoor zorgen dat mensen in een negatieve spiraal belanden. De groei van het aantal daklozen de afgelopen jaren vormt hier een illustratie van.
De toenemende flexibilisering van de arbeidsmarkt leidt ertoe dat een groep mensen, vooral jongeren, laagopgeleiden en mensen met een niet-westerse achtergrond, met veel werk- en inkomensonzekerheid te maken heeft. Zij hebben een grotere kans op armoede. Voor hen is het lastig om een stabiel bestaan op te bouwen en in de volle breedte te participeren. Technologische ontwikkelingen brengen voor de toekomst nieuwe onzekerheden met zich mee en zullen veranderingen in de maatschappij veroorzaken, met nieuwe winnaars en verliezers.
Nederland kent relatief sterke bescherming voor werknemers in vaste dienst. De keerzijde van deze bescherming is dat werknemers in vaste dienst relatief duur zijn voor werkgevers. Dit is één van de redenen van de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Hierdoor gaat de bescherming van een deel van de burgers ten koste van de bescherming van anderen.
Gesignaleerde knelpunten en oplossingsrichtingen
Dit rapport signaleert een aantal knelpunten op het gebied van participatiebeleid. Allereerst is wet- en regelgeving rond participatie verdeeld over verschillende wetten met verschillende paradigma’s/mensbeelden. Dit knelt met name bij huishoudens met problemen op verschillende vlakken (multiproblematiek). Ook bieden wetten niet altijd evenveel ruimte om maatwerk te bieden om problematiek effectief aan te pakken. Een oplossing hiervoor kan gezocht worden in het toewerken naar één wet op het sociaal domein, met voldoende open normen om maatwerk te leveren, maar ook een koppeling met andere domeinen waar nodig.
Een zeer kwetsbare groep die de laatste jaren gegroeid is zijn de daklozen. Zij staan qua participatie ver af van de maatschappij. Een versterking van het beleid om dakloosheid te voorkomen en te verkorten kan deze trend helpen stuiten.
Binnen het participatiebeleid is veel aandacht voor arbeidsparticipatie. Gemeenten hebben zich in de afgelopen jaren, waarschijnlijk mede als gevolg van de bezuinigingen op re-integratie, vooral gericht op de meest kansrijke groepen in de bijstand. Er is minder aandacht geweest voor mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Het vraagt langdurige inspanningen van gemeenten om deze mensen te activeren zodat zij op termijn kunnen uitstromen naar werk. Voor een deel van de bijstandsgerechtigden is dat ook op de langere termijn geen reëel perspectief. Dat betekent niet dat vrijwilligerswerk, dagbesteding en andere vormen van maatschappelijke participatie niet aan hun welzijn en gezondheid kunnen bijdragen. Een verhoging van het re-integratiebudget stelt gemeenten in staat om meer mensen (kleine) stappen op de participatieladder te laten zetten. Gemeenten kunnen dan meer persoonlijke begeleiding bieden aan bijstandsgerechtigden. Ook wordt sneller duidelijk wanneer iemand ten onrechte een beroep op bijstand doet.
Het lonender maken van de stap naar werk zou het beroep op bijstand kunnen verkleinen. Deze stap is nu lang niet altijd lonend (de armoedeval). Om de armoedeval te verkleinen, dient het verschil tussen inkomen uit werk en uitkeringen te worden vergroot. Dit kan door het wettelijk minimumloon (WML) te verhogen of de uitkeringen te verlagen. Ook de toeslagen en gemeentelijk minimabeleid spelen hierbij een rol. Het verlagen van uitkeringen kan ineens, of in de loop der tijd, door de uitkeringen minder hard te laten stijgen dan het WML. Een verhoging van het WML heeft naar verwachting een negatief effect op de werkgelegenheid, waarvan de omvang onzeker, maar mogelijk beperkt is. Een verlaging van de uitkeringen, bij gelijkblijvende toeslagen, leidt tot meer armoede onder bijstandsgerechtigden en bijkomende problematiek.
Het WML zet een bodem in de contractlonen en biedt inkomensbescherming voor werkenden. De keerzijde is dat degene wiens loonwaarde lager ligt dan het WML niet aan de slag komt. Om de vraag naar arbeid te bevorderen en de arbeidsmarktkansen voor mensen met een lage loonwaarde te vergroten zou het WML kunnen worden verlaagd. Dit leidt dan wel tot een lagere koopkracht voor mensen die het WML verdienen.
Het is niet realistisch dat iedereen in de bijstand in staat is om op de reguliere arbeidsmarkt een baan te vinden. Gezien de positieve effecten van werk op (psychische) gezondheid en welbevinden, zouden voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt speciale arbeidsplekken kunnen worden gecreëerd. In dit verband wordt wel over ‘basisbanen’ gesproken. Hoe dit precies wordt vormgegeven vergt nader onderzoek.
Voor mensen met een beperking geldt dat zij lagere baankansen hebben dan mensen zonder beperking, waarbij de baankansen voor mensen met psychische klachten kleiner zijn dan die voor mensen met lichamelijke beperkingen. Door onder andere het ontzorgen van werkgevers kunnen hun baankansen worden vergroot.
Om goed te kunnen participeren is het ook belangrijk dat randvoorwaarden zijn geborgd zoals een veilige omgeving, of goed onderwijs om mensen genoeg bagage mee te geven om adequaat te kunnen participeren. Op het gebied van veiligheid zou nog meer kunnen worden ingezet in het voorkomen dat mensen (en jeugdigen in het bijzonder) ontsporen. Als mensen ontsporen dan is het belangrijk dat zij zo snel mogelijk weer op het rechte pad komen. Daarom is het belangrijk dat straffen meer op maat worden uitgevoerd. Verder zou de aansluiting tussen het veiligheidsdomein en het sociaal domein kunnen worden versterkt door meer in te zetten op wijkagenten. Op onderwijsterrein is een aparte BMH met tal van opties om het onderwijs te versterken. Wij zien mogelijkheden om de baankansen van bijstandsgerechtigden, in het bijzonder van degenen met een migratieachtergrond, te vergroten door meer in te zetten op leerwerktrajecten: experimenten op dit gebied zijn veelbelovend.
Leefstijl en leefomgeving hebben onmiskenbaar invloed op de gezondheid en kansen die mensen hebben om te participeren in de samenleving. De BMH over zorg bevat een aantal opties om preventie te bevorderen. Specifiek ten aanzien van participatie zou kunnen worden overwogen om meer in te zetten op inclusief sporten en cultuurparticipatie. Dit leidt niet alleen tot gezondheidswinst, maar sport en cultuurbeoefening zijn ook belangrijke vormen van sociale participatie en bieden kansen voor het samenbrengen van mensen met verschillende achtergronden.
BMH 6 Inclusieve samenleving
De Brede maatschappelijke heroverwegingen (BMH) geven inzicht in mogelijke beleidskeuzes voor de toekomst van Nederland op de langere termijn. Download ‘BMH 6 Inclusieve samenleving’ PDF document | 106 pagina’s | 1,7 MB Rapport | 20-04-2020