
Ablatie zenuwknoop op boezem voegt niets toe
ArrayAtriumfibrilleren is de meest voorkomende ritmestoornis en de prevalentie van deze ritmestoornis zal de komende jaren alleen maar stijgen door de vergrijzing van de bevolking. Atriumfibrilleren zorgt dan ook voor een toenemende belasting en hoge kosten voor de zorg. Adequate behandeling is daarom essentieel. Zijn proefschrift levert een belangrijke bijdrage aan het identificeren van onderliggende mechanismen van deze ritmestoornis en beschrijft uitgebreid de resultaten van de thoracoscopische behandeling van patiënten met atriumfibrilleren.
Ablatie
Het behandelen met warmte of kou (ablatie) van de zenuwknopen op de boezems van het hart tegen ernstige hartritmestoornissen is niet beter dan de al bestaande behandeling. Deze ingreep wordt daarom niet meer standaard toegepast bij de operatieve behandeling van boezemfibrilleren, een ernstige hartstoornis.
In deze studie heeft Berger onderzocht of de ingreep om de zenuwen als het ware uit te schakelen met warmte of kou. Zijn onderzoek heeft onder andere geleid tot belangrijke nieuwe inzichten in de rol van het autonome zenuwstelsel in de behandeling van atriumfibrilleren.
Er ontstaan bij de ablatie littekens die de prikkels die het ritme in het hart verstoren, blokkeren. Hij keek vooral naar de toegevoegde waarde om de zenuwknooppunten, de zogenoemde plexi, bij de boezems te behandelen.
In een gerandomiseerde studie toont Berger aan dat de ablatie van zenuwcomplexen op de atria, zogenaamde ganglion plexi, geen voordeel oplevert in het voorkomen van recidieven van atriumfibrilleren, maar dat het toevoegen van deze procedure aan de standaardbehandeling wel meer complicaties oplevert in de vorm van bloedingen en geleidingsstoornissen.
Uit de door hem opgezette studie blijkt dat de ablatie van de zenuwknoop de terugkeer van boezemfibrilleren binnen één jaar na de behandeling niet voorkomt. Bovendien treden er meer complicaties op in de vorm van bloedingen en geleidingsstoornissen wanneer deze zenuwcomplexen worden geableerd.
Bron: AMC-UvA