
Veel meer trombose bij kinderen met kanker
ArrayHet aantal gevallen van trombose bij kinderen die worden behandeld voor kanker, is de afgelopen 25 jaar vertwaalfvoudigd. Kinderen met acute lymfatische leukemie en lymfomen lopen het meeste risico hierop. Van hen krijgt ongeveer één op de dertien kinderen trombose. Daarnaast krijg je makkelijker trombose als je ouder wordt. Dit zijn de belangrijkste conclusies van het proefschrift van Klaassen over trombose bij kinderen met kanker.
Trombose in het hoofd
Bijna de helft van de kinderen met leukemie die trombose krijgen, heeft een trombose in het hoofd. Eenderde houdt daaraan blijvend klachten over. Zowel preventie als behandeling met antistolling (laag-moleculair-gewicht-heparine) is bewezen veilig en effectief. Maar er is behoefte aan goede richtlijnen om trombose te voorkomen.
Een bloedprop in een ader (veneuze trombose) is een belangrijke complicatie bij de behandeling van kanker bij kinderen. Dat is onwenselijk, want trombose kan zowel op korte als op lange termijn problemen geven. Klaassen heeft onderzocht hoe vaak trombose voorkomt bij kinderen die zijn behandeld voor kanker. Daarnaast heeft ze gekeken welke factoren ertoe bijdragen dat er makkelijker trombose ontstaat. Tot slot heeft ze onderzocht hoe trombose het beste kan worden behandeld en of dit veilig is. En nog veel belangrijker: hoe kan worden voorkomen dat kinderen na hun behandeling tegen kanker trombose krijgen?
Zeldzame complicatie
Volgens Klaassen is het duidelijk dat trombose geen zeldzame complicatie is in deze groep, wat gevolgen heeft voor de gezondheid van de kinderen. Het is belangrijk om kinderen die risico lopen, te beschermen met medicatie, die al voorhanden is. Klaassen pleit ervoor om in een vervolgstudie te kijken of alle kinderen medicatie nodig hebben, of dat het volstaat om alleen de kinderen met een hoog risico op trombose medicijnen te geven.
Irene Klaassen: ‘Venous thromboembolic disease in pediatric malignancies; epidemiology and prevention’.
Promotores: prof. dr. S. Middeldorp en prof. dr. C.J. Fijnvandraat
Co-promotores: dr. C.H. van Ommen en dr. M.D. van de Wetering
Bron: Amsterdam UMC