KPMG: “Samenwerking ziekenhuizen leidt niet tot minder zorglocaties”
ArrayNederlandse ziekenhuizen gaan steeds vaker een samenwerkingsverband of fusie aan met andere ziekenhuizen. Hoewel het aantal zelfstandige ziekenhuizen hierdoor gestaag daalt, heeft dit nauwelijks gevolgen voor het aantal locaties waar zorg wordt aangeboden. Sinds 2009 is het aantal zelfstandige ziekenhuizen met zo’n 8% gedaald tot 107, terwijl op bijna 300 locaties ziekenhuiszorg wordt aangeboden. Dit blijkt uit jaarlijks onderzoek van KPMG Gezondheidszorg onder bestuurders van Nederlandse ziekenhuizen, dat op 11 juni door Wouter Bos, voorzitter van KPMG Gezondheidszorg, aan NVZ-bestuurslid Olof Suttorp wordt aangeboden.
Het einde van de bestuurlijke indikking is daarmee nog niet in zicht; op basis van wat we nu weten is het aannemelijk dat het aantal ziekenhuisbesturen verder wordt gereduceerd tot minder dan 90, een reductie ten opzichte van 2009 van zo’n 23%. “Het is duidelijk dat de herschikking van het zorglandschap die in 2009 is ingezet onverminderd doorzet”, constateert Anna van Poucke, director en sectorleider ziekenhuizen bij KPMG Plexus. “Dat het aantal zorglocaties geen gelijke tred houdt met de vermindering van het aantal zelfstandige ziekenhuizen heeft te maken met de aard van de samenwerking. Wanneer sprake is van bestuurlijke samenwerking, worden de verschillende ziekenhuislocaties in het algemeen aangehouden, zij het met een veranderd profiel. We zien nu de urgentie ontstaan om scherpere keuzes te maken in ‘welke zorg waar wordt aangeboden’ in de gefuseerde samenstelling.”
Uit het onderzoek blijkt dat ‘optimalisering van de zorgportfolio’ een steeds belangrijker aandeel heeft als antwoord op de vraag waarom ziekenhuisbestuurders overgaan tot samenwerking. Daarmee is een beweging in gang gezet richting acceptatie dat ziekenhuizen niet allemaal hetzelfde kunnen blijven doen. Van Poucke: “Daar waar vorig jaar samenwerking vooral aangegaan werd vanwege het vergroten van de kwaliteit van zorg en nu ook in hoge mate in termen van portfoliokeuzen, kunnen we concluderen dat samenwerking niet alleen een medische reden heeft, maar ook steeds meer benut wordt voor het innemen van een strategische en financieel houdbare positie in de regio. Kwaliteit, financiering en toegankelijkheid van zorg worden steeds meer op regionale schaal bekeken.”
Opvallend is dat hierbij vooral de topklinische ziekenhuizen de regie voeren. Kleinere basisziekenhuizen zoeken samenwerking met de topklinische ziekenhuizen in de regio om voor de eigen bevolking complexe zorg te kunnen blijven aanbieden. Topklinische centra hebben op hun beurt de kleinere ziekenhuizen nodig om in de toekomst aan de verder stijgende volume-eisen en IC-ontwikkelingen te kunnen blijven voldoen. Samenwerking is in het kader van lijfsbehoud dan ook essentieel voor beide partijen. Voor UMC’s brengt dit een aantal strategische dilemma’s met zich mee, bijvoorbeeld rond de vraag of ze in dit regionale speelveld mee gaan spelen of dat ze zich gaan richten op het internationale speelveld – waar heel andere eisen gelden.
Een opvallende nieuwe ontwikkeling is dat de samenwerking zich niet alleen beperkt tot de ziekenhuizen. Ook de eerste lijn, bijvoorbeeld huisartsen, krijgt een steeds belangrijkere rol bij de samenwerking in de keten. We voorzien voor de komende jaren zorgbrede regionale samenwerkingsverbanden waarbij het hele zorgsysteem wordt heringericht. Functionaliteit wint het daarbij langzaam maar zeker van historisch bepaalde posities.
De bestuurlijke aandacht voor samenwerking richt zich weinig op de ondersteunende diensten. Bijna 75% van de ziekenhuizen voert deze activiteiten in eigen beheer uit. De bestaande samenwerking, of het nu tússen ziekenhuizen is, of in de vorm van uitbesteding, beperkt zich daarnaast vooral tot de laboratoria en de facilitaire diensten. “Met die ontwikkeling loopt Nederland achter op de directe omgeving. Zowel in het Verenigd Koninkrijk als in Duitsland is er veel vaker sprake van samenwerking of uitbesteding. De praktijk leert dat dit in de regel leidt tot forse kostenbesparingen en kwaliteitswinsten. Ook de beperkte Nederlandse ervaringen die er zijn laten op dit gebied goede mogelijkheden zien”, aldus Van Poucke. “Een voorzichtige berekening in ons rapport laat zien dat er mogelijk structureel 133 miljoen euro per jaar bespaard kan worden wanneer meer wordt samengewerkt en uitbesteed. Door de financiële druk op de ziekenhuizen wordt de noodzaak tot het realiseren van kostenbesparingen en het benutten van schaalvoordelen steeds groter. Dit onderwerp staat opvallend laag op de prioriteitenlijstjes van bestuurders: wij denken dat zij hier echt kansen laten liggen”.