‘Onderscheid tussen depressie en normaal verdriet is niet zo relevant’
ArrayBij ongeneeslijk zieke: ‘Onderscheid tussen depressie en normaal verdriet is niet zo relevant’
In de laatste fase van het leven zijn veel minder mensen depressief dan verwacht: mogelijk nog geen twee procent. Welke factoren bepalen dat mensen met een ongeneeslijke ziekte niet somber worden? Dit is één van de vragen die Franca Warmenhoven stelt en beantwoordt in een onderzoek, dat zij uitvoerde bij het UMC St Radboud en waarop zij 27 mei promoveert.
Toen Franca Warmenhoven werkzaam was in een huisartsenpraktijk viel het haar op, dat veel mensen in het eindstadium van hun leven niet depressief waren. ‘Het lijkt zo logisch, dat mensen met een ongeneeslijke ziekte depressief worden,’ zegt zij. ‘In eerste instantie verbaasde het mij dan ook, dat dit heel vaak niet gebeurt.’
Hoe frequent komt depressiviteit bij ongeneeslijk zieke mensen voor? De onderzoeksliteratuur vermeldt heel wisselende percentages, variërend van 1 tot 69 procent. ‘Er zijn veel definities en omschrijvingen van depressiviteit,’ aldus de promovenda. ‘Onderzoeksuitkomsten hangen sterk af van de definitie en de maatstaf die de onderzoeker hanteert.’
Symptomen
Volgens (inter)nationale richtlijnen zijn symptomen van depressiviteit naast een sombere stemming onder andere vermoeidheid, concentratieproblemen, slaapstoornissen, gewichtsverlies en veel denken aan de dood. ‘Maar diezelfde verschijnselen zijn er ook bij de ziekten waaraan patiënten in de laatste fase van hun leven lijden, zoals kanker, longziekten en hartvaatziekten. Je kunt ze dus niet zonder meer toeschrijven aan een depressie. En het spreekt vanzelf dat iemand aan het eind van het leven vaak aan de dood denkt. Ook dat hoeft in die context niet te wijzen op depressiviteit.’
Warmenhoven, momenteel verbonden aan de universiteit van Leuven, bestudeerde voor haar proefschrift gegevens van 982 patiënten die in een periode van twintig jaar waren overleden aan hartvaatziekten, kanker of COPD (een ongeneeslijke longziekte). Ze keek naar de diagnoses die de huisartsen gesteld hadden op basis van de actuele behoeften en hulpvragen van de patiënt. Bij slechts 1,9 procent van deze patiënten was de diagnose depressieve stoornis gesteld. ‘Dit is al met al veel minder dan wat je op grond van de literatuur en van je gevoel zou verwachten,’ zegt ze. ‘En toch wil dit niet zeggen dat er bij de andere patiënten geen emotionele klachten waren en dat de huisarts hier geen aandacht aan heeft besteed’. Huisartsen blijken namelijk wel degelijk oog te hebben voor de emotionele klachten van patiënten in de laatste levensfase, maar dan zonder de diagnose depressie te stellen.
Krachtbronnen
In interviews met patiënten met een vergevorderd stadium van kanker probeerde Warmenhoven te achterhalen wat ervoor zorgt dat patiënten niet depressief worden en hoe zij somberheid het hoofd weten te bieden. De geïnterviewden noemden factoren als actief blijven, godsdienst of spiritualiteit, goede contacten met familie en vrienden en de aandacht en steun van zorgverleners. Daarnaast bleek een combinatie van acceptatie van de situatie enerzijds en strijdlust anderzijds belangrijk bij het omgaan met somberheid. ‘Palliatieve patiënten kunnen hun eigen krachtbronnen goed benoemen,’ constateert Warmenhoven. ‘Mijn aanbeveling aan verleners van palliatieve zorg is dan ook om de patiënt te helpen bij het aanboren van de bronnen, waar hij of zij kracht en positiviteit uit kan halen. Dat is voor iedereen heel persoonlijk, dus je zult hiervoor open moeten leren kijken naar wat voor deze unieke patiënt belangrijk is.’
Klinisch oordeel
Medici worden opgeleid om zo feitelijk mogelijk een diagnose te stellen en daarop vervolgens de behandeling te baseren. Huisartsen lopen dan ook op tegen de vraag of een palliatieve patiënt een depressie heeft of ‘gewoon’ verdrietig is, blijkt uit het proefschrift. Ze vertrouwen bij de palliatieve patiënt uiteindelijk vooral op hun eigen klinisch oordeel en passen de criteria voor een depressieve stoornis niet strikt toe.
Een belangrijke conclusie van Warmenhoven is, dat het onderscheid tussen normaal verdriet en een pathologische depressie in de palliatieve zorg in feite niet of nauwelijks relevant is. ‘Het gaat er niet om de palliatieve patiënt te behandelen op basis van al dan niet afdoende criteria voor depressiviteit. Het gaat erom dat de patiënt diè palliatieve zorg en ondersteuning krijgt, die het beste past bij zijn of haar eigen specifieke mogelijkheden en noden in de laatste levensfase.’ Ze pleit ervoor, dat zorgverleners zich niet alleen richten op het bestrijden van eventuele depressieve symptomen, maar ook op het versterken van de positieve krachten, die de patiënt in kwestie en diens sociale omgeving ter beschikking staan.