Wet tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg
ArrayAanbiedingsbrief memorie van antwoord bij de wet tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg
Brief van staatssecretaris Van Rijn (VWS) aan de Tweede Kamer bij de memorie van antwoord bij de wet tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een grondslag voor het nemen van beperkende maatregelen of controlemaatregelen jegens een jeugdige in de gesloten jeugdzorg tijdens vervoer van de jeugdige en tijdens het verblijf van de jeugdige in het gerechtsgebouw (kamerstukken 33 494).
Hierbij bied ik u de memorie van antwoord aan bij de wet tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een grondslag voor het nemen van beperkende maatregelen of controlemaatregelen jegens een jeugdige in de gesloten jeugdzorg tijdens vervoer van de jeugdige en tijdens het verblijf van de jeugdige in het gerechtsgebouw (kamerstukken 33 494).
33 494 Wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een grondslag voor het nemen van beperkende maatregelen of controlemaatregelen jegens een jeugdige in de gesloten jeugdzorg tijdens vervoer van de jeugdige en tijdens het verblijf van de jeugdige in het gerechtsgebouw
MEMORIE VAN ANTWOORD
Inleiding
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag dat de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft uitgebracht.
Het verheugt mij dat het wetsvoorstel kennelijk mag rekenen op brede steun. Door de fractieleden van de PvdA en de SP is een vraag gesteld over de rol van de politie, terwijl de leden van de SP-fractie nog enige vragen hebben over de uitvoering van de beperkende maatregelen en het creëren van een noodvoorziening. Bij de beantwoording van de vragen is de indeling van het voorlopig verslag aangehouden.
Uitvoering beperkende maatregelen algemeen
Naar aanleiding van de vragen van de leden van de fracties van de PvdA en de SP over de rol van de politie in het kader van het vervoer en het verblijf op de rechtbank alsmede over de opmerkingen van de Raad van Korpschefs ter zake, merk ik het volgende op.
De toenmalige Raad van Korpschefs heeft zich in reactie op de consultatieversie van het wetsvoorstel op het standpunt gesteld dat de politie niet is betrokken bij het transport van de jeugdige. Ik verduidelijk graag dat het onderhavige wetsvoorstel daarvan ook niet uitgaat. Dit is anders voor wat betreft de bevoegdheden tijdens het verblijf op de rechtbank. Het voorstel houdt op dit punt in dat de maatregelen die tijdens het verblijf op de rechtbank ten aanzien van de jeugdige kunnen worden genomen, uitsluitend kunnen worden genomen door de parketpolitie. Deze leden zouden dit kunnen zien als een verbijzondering van de uitvoering van «de taken ten dienste van de justitie», bedoeld in artikel 1, onder i, van de Politiewet 2012. Meer in het bijzonder betreft het hier de dienst bij de gerechten, onderdeel van de politietaak als bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 2012. Ik heb desondanks in de reactie van de Raad van Korpschefs aanleiding gezien verder navraag te doen naar de situatie bij de gerechten. Mij is daarbij gebleken dat de werkwijzen in praktijk verschillen. Dit heeft de noodzaak bevestigd met dit wetsvoorstel tot een eenduidige regeling te komen. Daarmee wordt buiten twijfel gesteld dat waar het aankomt op het bij de rechtbank uitoefenen van de bevoegdheden die met het onderhavige wetsvoorstel regeling vinden, deze bevoegdheden door de politie moeten worden uitgevoerd en niet door een daartoe aan te wijzen andere instantie.
De vraag van de leden van de SP-fractie of zij het goed zien dat de zorgverlener of de gezinsvoogd die de jeugdige naar de zitting begeleidt, de jeugdige niet mag vastpakken of vasthouden teneinde te voorkomen dat de jeugdige zich aan de tenuitvoerlegging van de machtiging onttrekt, kan bevestigend worden beantwoord. Zorgverleners en gezinsvoogden hebben hiertoe in dit kader geen wettelijke bevoegdheden. Tijdens de aanwezigheid in het gerechtsgebouw is het
2
vastpakken en vasthouden, ter voorkoming van het vluchten van de betrokken jeugdige, voorbehouden aan de parketpolitie en tijdens het vervoer door daartoe speciaal opgeleide medewerkers van de uitvoerder van het beveiligd vervoer.
Verblijf in het gerechtsgebouw
De leden van de SP-fractie vragen of het bij nader inzien niet beter zou zijn om de bevoegdheden van de (parket)politie op de rechtbank ter voorkoming van ontvluchting van een minderjarige met een machtiging gesloten plaatsing, uit te breiden tot alle zittingen waarvoor een zodanige minderjarige een oproep heeft ontvangen.
Zoals ik ook in de memorie van toelichting uiteen heb gezet is terughoudendheid met het toepassen van maatregelen die (tijdelijke) vrijheidsontneming tot gevolg hebben, onder meer op grond van de geldende internationale verdragen, uitgangspunt geweest bij de onderhavige wettelijke bepalingen. De regering heeft de reikwijdte van het huidige wetsvoorstel beperkt tot deze frequent voorkomende situaties. Ten aanzien van het verblijf op de rechtbank betreft dit de situatie waarin een zitting plaatsvindt in verband met de machtiging. Het was de uitdrukkelijke wens van kinderrechters om, vooruitlopend op de nieuwe Jeugdwet, te regelen dat voor deze situaties beperkende maatregelen zouden kunnen worden genomen. Ik ben het echter met de leden van de SP-fractie eens dat een jeugdige met een machtiging soms ook bij andersoortige zittingen aanwezig moet zijn en dat ook in dat geval moet worden voorkomen dat de jeugdige vlucht en zich zodoende aan de tenuitvoerlegging van de machtiging onttrekt. Ik onderzoek thans of er (praktische) bezwaren tegen bestaan om de mogelijkheid tot het toepassen van beperkende maatregelen uit te breiden tot alle rechtszittingen. Als daartegen geen bezwaren blijken te bestaan, zal ik in de nieuwe Jeugdwet een regeling opnemen waarbij de mogelijkheid tot het treffen van de betrokken maatregelen wordt uitgebreid naar alle rechtszittingen.
Maatregelen tijdens vervoer
De vraag van de SP-fractie of het wetsvoorstel ervan uitgaat dat de jeugdige in geval van vervoer vanaf huis of een open instelling, eerst door de politie naar het politiebureau moet worden gebracht, kan ontkennend worden beantwoord. Het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om tijdens al het vervoer van en naar een accommodatie beperkende of vrijheidsbenemende maatregelen toe te passen in die situaties waarin dat noodzakelijk wordt geacht om te voorkomen dat een jeugdige met een machtiging gesloten jeugdzorg zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van die machtiging. Dit geldt ook bij vervoer vanaf huis naar een accommodatie én voor vervoer vanuit een residentiële open instelling naar een accommodatie. Dit vloeit voort uit de tekst van artikel 29ta, eerste lid, van het wetsvoorstel. Voor het vervoer vanaf huis is dat ook expliciet vermeld in de memorie van toelichting. Het vervoer naar de accommodatie vanuit een andere instelling valt onder de in de memorie van toelichting omschreven restcategorie, te weten ‘in bijzondere omstandigheden waarin een jeugdige met een machtiging gesloten jeugdzorg wordt vervoerd van de accommodatie naar elders en terug’1. Beoogd is met die restcategorie in de memorie van toelichting alle situaties weer te geven waarin sprake is van vervoer naar een accommodatie dan wel vervoer vanuit een accommodatie. Ook de wettekst brengt hier geen enkele beperking in aan.
1 Kamerstukken II 2012/13, 33 494, nr. 3, blz. 3
3
De door de leden van de SP-fractie gevreesde schadelijke effecten van een verblijf van de jeugdige op een politiebureau doen zich gezien het vorenstaande dus niet voor.
In antwoord op de vraag van voornoemde leden wie de bevoegdheid toekomt om te beslissen of de jeugdige is aangewezen op professioneel vervoer, wordt verwezen naar artikel 29ta, eerste lid, van het wetsvoorstel. Gezien dat artikellid is het de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om te beslissen of de jeugdige is aangewezen op professioneel beveiligd vervoer. Uiteraard verdient in beginsel vervoer door bijvoorbeeld de ouders, gezinsvoogd (bureau jeugdzorg) of de zorgaanbieder (de instelling) zelf de voorkeur, indien dit op verantwoorde wijze kan plaatsvinden. De zorgaanbieder bepaalt echter of het verantwoord is om het vervoer anders dan via beveiligd vervoer te laten plaatsvinden.
De leden van de SP-fractie merken in dit kader op dat de memorie van toelichting zowel de zorgverlener als de gezinsvoogd verantwoordelijk stelt. Naar aanleiding van deze opmerking van de betrokken leden merk ik op dat de in de memorie van toelichting opgenomen passage over de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder en de gezinsvoogd geen betrekking heeft op de beslissing over het inschakelen van beveiligd vervoer, maar op de verantwoordelijkheid om een jeugdige eventueel te begeleiden naar bijvoorbeeld de rechtbank of het ziekenhuis. De zorgaanbieder en de gezinsvoogd moeten vanuit hun eigen verantwoordelijkheid en ervaring bezien of zodanige begeleiding nodig is.
De leden van de SP-fractie vragen voorts of een vervoerder als bedoeld in artikel 29ta een jeugdige moet laten ontsnappen als niet in het hulpverleningsplan is opgenomen dat tijdens het vervoer de betrokken beperkende maatregelen mogen worden genomen. Dit is niet het geval. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgverlener om het risico op onttrekking voor een bepaalde jeugdige in te schatten. Als de zorgaanbieder vreest dat de jeugdige zal proberen zich aan de tenuitvoerlegging van de machtiging te onttrekken (of dat sprake kan zijn van een onveilige situatie) zal de zorgaanbieder zorg dragen voor beveiligd vervoer als bedoeld in artikel 29ta. Zodra zodanig vervoer is ingeschakeld, is de vervoerder bevoegd de in artikel 29ta omschreven maatregelen te nemen voor zover dit noodzakelijk is met het oog op vorenomschreven doeleinden.
Een en ander neemt niet weg dat de zorgaanbieder de verplichting heeft de maatregelen in een hulpverleningsplan vast te leggen. Zoals in de memorie van toelichting is opgemerkt, kan dit uiteraard pas zodra een hulpverleningsplan is opgesteld2. Door de in artikel 29ta opgenomen regeling wordt de in de door de leden van de SP-fractie bedoelde adviezen gesignaleerde problematiek ondervangen.
De leden van de SP-fractie vragen de regering om te verduidelijken dat ook de gang naar de dienstauto en de gang van de dienstauto naar de plaats van bestemming onder de reikwijdte van artikel 29ta vallen. Zoals ook in de memorie van toelichting is opgemerkt wordt onder ‘de duur van het vervoer’ inderdaad mede verstaan het ophalen en overdragen van de jeugdige3. Langs deze weg zijn ook de meest risicovolle momenten door de wet gedekt. Het is aan het personeel van de vervoerder om de cliënt vanaf de voordeur tot aan de voordeur te begeleiden.
De betrokken leden vragen in dit kader ook in te gaan op het tekstvoorstel van het College van Procureurs-Generaal ter zake. In dat tekstvoorstel wordt
2 Kamerstukken II 2012/13, 33 494, nr. 3, blz. 5, tweede alinea
3 Kamerstukken II 2012/13, 33 494, nr. 3, blz. 5
4
uitdrukkelijk bepaald dat ook ‘in afwachting van het vervoer’ maatregelen kunnen worden genomen. Er is echter niet in opgenomen dat het overdragen van de jeugdige onder de reikwijdte valt. Hierdoor zou de indruk kunnen ontstaan dat alles wat gebeurt in afwachting van het vervoer wel onder de reikwijdte van artikel 29ta valt en de overdracht van de jeugdige niet. Dit wordt ongewenst geoordeeld. Bovendien wordt een aanpassing niet nodig gevonden omdat het ophalen en afzetten van de jeugdige bij de voordeur als onderdeel van het vervoer kunnen worden beschouwd. Om die reden is de wettekst ter zake gehandhaafd en is volstaan met vorenbedoelde passage in de memorie van toelichting.
Noodvoorziening
De door de leden van de SP-fractie beschreven situatie waarin een jeugdige met een machtiging gesloten jeugdzorg op het politiebureau in sociale bewaring wordt genomen in afwachting van een geëigende plek in de gesloten jeugdzorg en ook op dat politiebureau moet overnachten, is sinds er een apart wettelijk regime voor jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg bestaat niet of nauwelijks meer aan de orde. Daarnaast zijn er sinds ruim een jaar voldoende plaatsen in de gesloten jeugdzorg beschikbaar. In crisissituaties komt het wel voor dat een jeugdige korte tijd op het politiebureau verblijft omdat er, nadat de jeugdige bijvoorbeeld door de politie van straat is opgepikt, met spoed een plek geregeld moet worden, maar in de regel kan de jeugdige vervolgens snel worden overgebracht naar een voorziening voor gesloten jeugdzorg. Deze instellingen hebben een 24-uurs bereikbaarheid. Het creëren van een voorziening voor noodbedden is derhalve niet nodig.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
drs. M.J. van Rijn