Europese Unie steekt zes miljoen in Gronings onderzoek naar tic-stoornissen
ArrayDe Europese Unie geeft een subsidie van 6 miljoen euro voor een groot internationaal onderzoek naar tic-stoornissen. Kinder- en jeugdpsychiater en onderzoeker Pieter Hoekstra van het Universitair Centrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie van het UMCG gaat het onderzoek, waaraan 27 medische centra in meer dan 10 landen meewerken, leiden. Het EMTICS-onderzoek (European Multicentre Tics in Children Studies), waar naast kinder- en jeugdpsychiaters ook microbiologen, immunologen, biologen en genetici aan meewerken, is deze week van start gegaan en zal naar verwachting ruim vijf jaar duren.
Het doel van dit onderzoek is te achterhalen welke factoren bepalend zijn voor het ontstaan en het verergeren van tics bij kinderen. Er wordt specifiek gekeken naar de invloed van genetische factoren, psychosociale stress, zwangerschap- en bevallingscomplicaties, infecties en het afweersysteem.
Een tic is een spontane reflexachtige beweging of vocale uiting. Mensen met een ticstoornis hebben een neuropsychiatrische aandoening waarvan het optreden van tics een van de kenmerken is. Dit kan gaan om motorische en/of vocale tics. Het syndroom van Gilles de la Tourette is één van de meest bekende ticstoornissen.
Één procent van alle kinderen op de basisschool heeft een ticstoornis. Slechts een derde van hen heeft het syndroom als volwassene nog steeds. Ticstoornissen ontstaan niet op volwassen leeftijd. Bij tweederde van de kinderen gaat de ticstoornis dus over. Een deel van deze kinderen wordt behandeld voor de stoornis, bijvoorbeeld met gedragstherapie of medicatie, maar het syndroom kan ook een natuurlijk beloop hebben en vanzelf overgaan.
De Europese Unie heeft 6 miljoen euro beschikbaar heeft gesteld voor dit onderzoek. Deze zes miljoen euro wordt verdeeld over het consortium van 21 organisaties uit tien landen die gezamenlijk de aanvraag hebben ingediend. De studie bestaat uit twee groepsonderzoeken. Allereerst een high risk groep van 500 kinderen van 3 tot 8 jaar met ouders, broertjes of zusjes die tics hebben; de kans dat deze kinderen zelf ook tics ontwikkelen is 30%. In de tweede groep wordt bij 700 kinderen die zelf ticstoornissen hebben onderzocht welke fluctuaties van de stoornis er zichtbaar zijn door de tijd.