Minder vaak uitstrijkjes dankzij vroegere detectie van baarmoederhalsafwijkingen door HPV DNA test
ArrayMet een HPV DNA test zijn baarmoederhalskanker en de afwijkende cellen die tot baarmoederhalskanker kunnen leiden, sneller te vinden dan met het gebruikelijke vijfjaarlijkse cytologisch onderzoek. Door deze vroegere ontdekking kan de periode tussen het bevolkingsonderzoek naar deze ziekte worden verlengd. Dat zijn de conclusies van professor Chris Meijer, hoofd afdeling pathologie van VU medisch centrum, en zijn medeauteurs in een artikel dat op 4 oktober op het web als `fast track´publicatie in het gezaghebbende medisch tijdschrift The Lancet verschijnt.
Het is de eerste keer dat er longitudinaal onderzoek van deze omvang plaatsvond. Meijer´s groep bestudeerde de gegevens van 17.155 vrouwen in de leeftijd van 29 tot 56 jaar, die aan het vijfjaarlijkse bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker deelnamen. Van deze groep kregen 8.575 vrouwen als aanvulling op het cytologisch onderzoek (uitstrijkje) een HPV DNA test, waarmee het humane papillomavirus (HPV) wordt opgespoord, dat baarmoederhalskanker kan veroorzaken. Bij de overige 8.580 vrouwen vond het gebruikelijke cytologisch onderzoek plaats. Vijf jaar later werd bij de hele groep zowel de cytologische test als de HPV DNA test uitgevoerd.
Het was al bekend dat met HPV DNA testen meer CIN (cervicale intraepitheliale neoplasie), voorloperlaesies van baarmoederhalskanker, werden gevonden, maar het was onduidelijk of deze laesies zich tot ernstigere laesies zouden ontwikkelen of in ernst zouden teruggaan. De onderzoekers ontdekten dat er in de eerste ronde van het bevolkingsonderzoek substantieel meer CIN3+ laesies (baarmoederhalskankercellen en de ernstigste voorlopers daarvan ) werden gevonden bij de vrouwen die de HPV DNA test hadden ondergaan (68 van de 8.575) in vergelijking met de cytologische test groep(40 van de 8.580). Vijf jaar later bleken er binnen de groep die met HPV DNA test was gecontroleerd veel minder vrouwen met CIN3+ laesies (24 van de 8.413) in vergelijking met de cytologisch geteste vrouwen (56 van de 8.456). Hoewel voor beide groepen het aantal ernstige afwijkingen (CIN3+) over 5 jaar gelijk was , werden de afwijkingen bij de HPV groep veel eerder ontdekt. Dat betekent dat de eerder gevonden CIN3+ laesies klinisch relevant zijn. “Onze resultaten laten zien dat het invoeren van de HPV DNA test bij het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker leidt tot vroegere ontdekking van klinisch relevante laesies in de baarmoederhals”, stellen de auteurs. “Op basis van deze gegevens zou het bevolkingsonderzoek in plaats van elke vijf jaar in ieder geval elke zes jaar kunnen plaatsvinden, maar waarschijnlijk kan de tussenperiode nog langer zijn. Voordeel hiervan is dat vrouwen minder vaak een onderzoek hoeven te ondergaan en minder vaak hoeven te worden doorverwezen voor verder onderzoek. Daarnaast betekent het zeer waarschijnlijk een kostenreductie voor de Nederlandse gezondheidszorg.”
Zij concluderen: “Een complete analyse van de kosteneffectiviteit zal helpen om vast te stellen of het strategisch gezien het beste is om de HPV test voor het bevolkingsonderzoek in te zetten.”
In een commentaar bij het artikel stellen Drs. Guglielmo Ronco en Nereo Segnan, van de afdeling kanker epidemiologie, CPO Piemonte, Turijn, Italië: “Het significant lagere risico op CIN3+ laesies wanneer de test negatief scoorde bij de vrouwen in de experimentele groep in vergelijking met de controlegroep toont aan, dat het veilig is om de periode tussen de onderzoeken te verlengen wanneer er een HPV DNA test heeft plaatsgevonden.” Zij voegen daaraan toe dat dit niet alleen de kosten van het bevolkingsonderzoek verlaagt, maar ook de belasting en angst van de vrouwen die deelnemen aan het onderzoek vermindert. Bovendien kan het de deelname aan het onderzoek vergroten. Dat leidt uiteindelijk tot een verlaging van het aantal patiënten met baarmoederhalskanker, want de belangrijkste oorzaak van deze ziekte is in ontwikkelde landen het niet deelnemen aan het bevolkingsonderzoek.”