Huisartsen moeten meer betrokken worden bij screening baarmoederhalskanker
ArrayIn Nederland krijgen per jaar ongeveer 750 vrouwen te horen dat zij baarmoederhalskanker hebben. Dit aantal kan omlaag wanneer er meer vrouwen deelnemen aan het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker. Toch blijkt slechts 65 procent van de opgeroepen vrouwen zich preventief te laten screenen. Wanneer de huisarts bij het bevolkingsonderzoek betrokken is, ligt het opkomstpercentage 10 à 15 procent hoger. Dat blijkt uit het proefschrift van kwaliteitszorgonderzoeker Margot Tacken, die op 30 november aanstaande aan het UMC St Radboud promoveert. Angst
Sinds 1996 krijgen alle vrouwen tussen de 30 en 60 jaar iedere vijf jaar een uitnodiging om deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker. De instantie die bij het onderzoek betrokken is, verschilt per regio: nu eens de plaatselijke GGD of een van de Integrale Kankercentra, dan weer de gemeente zelf of bijvoorbeeld de huisarts. Lang niet altijd geven vrouwen gehoor aan de oproep. Gemiddeld komt slechts 65 procent opdagen. ‘Veel vrouwen doen dat uit een soort plichtsbesef’, verklaart promovenda Margot Tacken. ‘De vrouwen die wegblijven, hebben echter het idee dat het onderzoek weinig zin heeft. Ook roept een dergelijk onderzoek angstgevoelens op omdat het om de mogelijkheid van kanker gaat. Ze vergeten echter dat regelmatige deelname aan het bevolkingsonderzoek ervoor zorgt dat baarmoederhalskanker al in een voorstadium wordt gediagnosticeerd en dat het juist dan zeer goed behandelbaar is.’ Hogere opkomst
Margot Tacken verdedigt woensdag 30 november haar proefschrift over de toegevoegde waarde van de huisarts wanneer deze wordt ingeschakeld bij het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker. Haar studie wijst uit dat het opkomstpercentage 10 tot 15 procent hoger ligt indien de huisarts de uitnodigingen verstuurt. De onderzoekster pleit voor het standaard meesturen van voorlichtingsmateriaal om vrouwen te informeren over het nut van de screening en de behandelbaarheid van baarmoederhalskanker. In dit bevolkingsonderzoek is niet alleen de hoge opkomst van belang, ook een goede follow-up na constatering van cytologische afwijkingen is een vereiste van een effectieve screening. In de praktijk blijkt echter dat lang niet alle vrouwen die een herhaaladvies van zes maanden hadden gekregen, hier gehoor aan gaven. Ook op dit punt kan de inzet van de huisarts de opkomst sterk vergroten. Elektronische patiëntendossiers
Het onderzoek naar de rol van huisartsen in programmatische preventiecampagnes was mogelijk dankzij de elektronische patiëntendossiers waarmee huisartsen werken. Helaas verschillen die dossiers doorgaans dusdanig van elkaar dat de gegevens moeilijk uitwisselbaar zijn. Dankzij het project Landelijk InformatieNetwerk Huisartsenzorg (LINH), waaraan een representatieve groep van ruim 80 huisartspraktijken deelneemt, is het mogelijk om gegevens uit die verschillende systemen op een identieke manier in een database op te slaan. De gegevens kunnen goed gebruikt worden voor onderzoek naar contacten, prescripties en verwijzingen. Het bijzondere van de enorme databank van LINH is dat er ook diagnosespecifieke gegevens worden opgeslagen. Griepprik
Het onderzoek van Margot Tacken richtte zich tevens op de rol van de huisarts in influenzavaccinatiecampagnes. Bij deze campagnes voor de griepprik, gericht op diverse hoogrisicogroepen, wordt standaard de huisarts betrokken. Ook voor dit onderzoek maakte Tacken gebruik van gegevens uit de LINH-database. ‘We konden op grond van de dagelijkse routinematig verzamelde gegevens van huisartsen goed volgen hoe hoog de vaccinatiegraad is’, legt Tacken haar werkwijze uit. Die is met 76 procent hoog te noemen. ‘Dat is voor een belangrijk deel te danken aan het feit dat de huisarts de uitnodigingen verstuurt, met informatiefolders. Ook inloopspreekuren en aparte vaccinatiespreekuren dragen eraan bij.’ Ze concludeert dan ook dat de jaarlijkse griepprikcampagne voldoet. Met de LINH-database konden ook griepepidemieën gevolgd worden. Gebleken is dat ingeënte hoogrisicopatiënten bij ernstige griepepidemieën minder gebruik maken van de eerstelijnszorg dan de niet-gevaccineerde bevolking. Uit ander onderzoek bleek al dat ziekenhuisopnames en morbiditeit eveneens afnemen. ‘Huisartsen zullen wel extra inspanningen moeten leveren om de hoge vaccinatiegraad te behouden, omdat het aantal hoogrisicogroepen door vergrijzing en andere maatschappelijke ontwikkelingen groter wordt.’ Bron: UMC St Radboud